Rond 1800 legden grote geleerden de hoofdlijnen vast van de Altertumswissenschaft. Ze reconstrueerden een geschiedenis geordend naar grote imperia en geregeerd door dynastieën zoals in Europa, met economieën gebaseerd op onvrije arbeid zoals in de Caraïben, Amerika en Rusland. De Europese geleerden legden tevens de nadruk op het onderscheid tussen beschaving en barbarij, wat feitelijk een legitimatie was voor het kolonialisme.
Het toen ontstane beeld van de geschiedenis is nog altijd aanwezig. We verdelen de Oudheid nog altijd in imperia en dynastieën. Wetenschappers kijken nog altijd meer naar slavernij dan naar de veel talrijkere kleine boeren. De schriftloze volken (‘de barbaren’) blijven onderbelicht. In die zin werpt de romantische negentiende eeuw nog altijd lange schaduwen: ze structureert ons kennen en is tegelijk een blinddoek.